De taken van de bewindvoerder

15 mei 2024

1. De eerste taak van de bewindvoerder is het inventariseren van de boedel voor zover die onder het bewind valt, daarvan een boedelbeschrijving opmaken en het zoveel mogelijk voorkomen dat vermogensbestanddelen aan het bewind worden onttrokken.

De boedelbeschrijving dient, zo mogelijk met gebruikmaking van een op www.rechtspraak.nl gepubliceerd formulier, binnen vier maanden na aanvang van het bewind, ondertekend door de bewindvoerder, te worden ingediend. Op verzoek van de bewindvoerder kan de kantonrechter verlenging van die termijn toestaan.

De professionele bewindvoerder dient bij het verzoekschrift een plan van aanpak over te leggen (artikel 5, eerste lid, Besluit Kwaliteitseisen). Indien er sprake is van problematische schulden en de bewindvoerder niet in staat is om bij het verzoekschrift al een compleet plan van aanpak over de schuldenproblematiek over te leggen, kan de bewindvoerder bij het verzoekschrift een (voorlopig) plan van aanpak overleggen en later (uiterlijk bij de boedelbeschrijving) een aanvullend plan van aanpak.

2. De bewindvoerder over de goederen van samenwonenden die geen huwelijksgoederengemeenschap hebben en die er voor kiest om niet twee aparte boedelbeschrijvingen/rekeningen en verantwoordingen op te maken:

a. dient eventuele schulden wel op naam van de betrokkene(n) uit te splitsen;

b. dient in het plan van aanpak, boedelbeschrijving en/of de R&V de (wijze van) aflossing van schulden door betrokkenen inzichtelijk te maken.

Indien er sprake is van partners, die in gemeenschap van goederen zijn gehuwd, en waarbij één partner onder bewind staat en de ander niet, dient de bewindvoerder rekening en verantwoording af te leggen over de gehele gemeenschap. Dit betekent veelal dat ook rekening en verantwoording afgelegd moet worden over de inkomsten en uitgaven van de partner die niet onder bewind staat. Die partner, die soms zelf de bewindvoerder is, kan daar bezwaar tegen hebben. In deze gevallen kan ervoor gekozen worden om een beperkt bewind uit te spreken, bijvoorbeeld over alleen de spaarrekeningen en de eigen woning. In dat geval hoeft alleen rekening en verantwoording afgelegd te worden over de onder het beperkt bewind gestelde vermogensbestanddelen.

3. Indien partners die beiden onder bewind staan uit elkaar gaan, kan de bewindvoerder in beginsel niet langer namens beiden optreden.

4. De bewindvoerder dient direct na benoeming de aanwezige gelden op een bankrekening ten name van de betrokkene te administreren en wel gescheiden van zijn eigen vermogen. Hij dient ten spoedigste de bankinstellingen in te lichten over het bewind, zonodig eventuele bankpassen van de betrokkene te laten blokkeren en de afschriften van bankrekeningen naar zijn adres te laten sturen. Artikel 1:436 lid 4 BW schrijft voor dat de bewindvoerder een aparte rekening (de “beheerrekening”) moet openen die hij ter vervulling van zijn taak moet gebruiken. De grote banken (ABN-Amro, ING, Rabobank en SNS) hebben alle deze faciliteit. De kennis daaromtrent is ondergebracht bij een aparte afdeling bij de centrale bank (“bewindvoerdersdesk” of afdeling bijzonder beheer of bijzondere accounts). De bijkantoren zijn niet altijd op de hoogte hiervan. Ook de spaarrekening(en) neemt de bewindvoerder onder zijn beheer. Ten behoeve van de betrokkene wordt een bankrekening aangehouden, waarop de bewindvoerder het leefgeld stort. Deze rekening mag geen kredietmogelijkheid hebben. De betrokkene krijgt de pinpas van deze “leefgeldrekening”. Hiervoor kan veelal de bestaande bankrekening van de betrokkene worden gebruikt. Het is verboden gelden van de betrokkene op een en/of rekening met de bewindvoerder of anderen, dan wel op een rekening op naam van de bewindvoerder “inzake” de betrokkene te hebben. Dit verbod geldt niet als betrokkene een partner heeft met wie hij/zij een gemeenschappelijke huishouding voert. In dat geval zal de bewindvoerder wel op andere wijze moeten waarborgen dat het vermogen van betrokkene voldoende is beschermd. Ook mogen gelden van verschillende betrokkenen niet samen op een tussenrekening of derdengeldenrekening staan – ook niet voor korte tijd. De bewindvoerder kan zich als zodanig bij de Belastingdienst aanmelden, gegevens doorgeven en wijzigen en vragen stellen via het digitale formulier dat te vinden is op:

http://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/themaoverstijgend/ programmas_en_formulieren/aanmelden_wijzigen_of_beeindigen_beschermingsbewind.

Wanneer de betrokkene onroerend goed bezit dat onder het bewind valt, moet de bewindvoerder de beschikking met zijn benoeming in het Kadaster laten inschrijven, zodat vanaf dat moment derden niet meer beschermd worden tegen beweerde onbekendheid met het bewind bij onroerend goed-transacties. Wanneer de betrokkene een onderneming drijft, moet de bewindvoerder de beschikking met zijn benoeming laten inschrijven in het Handelsregister. Als de bewindvoerder verneemt dat betrokkene beschikt over een kluis, dient hij deze te openen in aanwezigheid van een getuige die niet werkzaam is bij de bewindvoerder (maar bijv. een bankemployee of een familielid van de betrokkene). De bewindvoerder dient de inhoud van de kluis in aanwezigheid van de getuige te inventariseren en de inhoud te vermelden op een document dat door zowel de bewindvoerder als de getuige – op iedere pagina – wordt geparafeerd en tenslotte ondertekend.

5. Indien door de gemeente bijzondere bijstand wordt verstrekt aan betrokkene teneinde de kosten van de bewindvoerder te vergoeden, dient de bewindvoerder ervoor zorg te dragen dat de bijzondere bijstand door de gemeente op de beheerrekening van betrokkene wordt overgemaakt. De bijzondere bijstand mag niet rechtstreeks op de rekening van de bewindvoerder worden overgemaakt.

6. Indien de betrokkene in staat is de rekening te begrijpen en te beoordelen, wordt jaarlijks de rekening en verantwoording aan de betrokkene afgelegd, ten overstaan van de kantonrechter (artikel 1:445 lid 1 BW). “Ten overstaan van” betekent dat de kantonrechter slechts marginaal toezicht uitoefent. De rekening en verantwoording dient door de bewindvoerder en de betrokkene voor akkoord te worden ondertekend en ingediend te worden bij de kantonrechter. Weigert de betrokkene voor akkoord te tekenen, dan kan dit voor de kantonrechter aanleiding zijn voor nader onderzoek. Uitgangspunt is dat de rekening en verantwoording zoveel als mogelijk met betrokkene wordt besproken. Dit is alleen dan niet nodig als bespreken geen enkele zin heeft, bijvoorbeeld vanwege het zeer lage ontwikkelingsniveau van betrokkene of diens ziektebeeld. Is de betrokkene niet in staat om de rekening te begrijpen en te beoordelen, dan stuurt de bewindvoerder de door hem getekende jaarlijkse rekening en verantwoording rechtstreeks ter goedkeuring naar de kantonrechter. De kantonrechter controleert dan de rekening zoals die aan hem is voorgelegd. Indien de betrokkene, in afwijking van de voorafgaande keer, niet meer in staat is om de rekening te begrijpen en beoordelen, dient de bewindvoerder dat aan de kantonrechter mee te delen. Voor de rekening en verantwoording kan een model worden gebruikt dat op www.rechtspraak.nl te vinden is of door de kantonrechter aan de bewindvoerder beschikbaar is gesteld. Ook kan de particuliere bewindvoerder digitaal rekening en verantwoording afleggen via loket.rechtspraak.nl. De kantonrechter kan een andere frequentie bepalen, bijvoorbeeld indien de bewindvoerder directe familie is van de betrokkene, geen loon vraagt en het gaat om een gering vermogen. De rekening en verantwoording wordt afgelegd over alle goederen die onder bewind staan, niet alleen over de zogeheten beheerrekening. Bij de zogeheten leefgeldrekening kan volstaan worden met een opgave van het begin- en eindsaldo (de uitgaven hoeven niet nader verantwoord te worden).

7. De bij de boedelbeschrijving en rekening en verantwoording over te leggen bankafschriften dienen daadwerkelijk afkomstig te zijn (uit het systeem) van de betreffende bank. Het mag dus niet gaan om een door het geautomatiseerde systeem van de bewindvoerder gegenereerd afschrift of een door de bewindvoerder zelf opgesteld (Excel)overzicht.

8. Vanaf 1 januari 2015 wordt het Persoonsgebonden Budget (PGB) in de meeste gevallen niet meer overgemaakt naar de bankrekening van betrokkene. In plaats daarvan ontvangt de Sociale Verzekeringsbank (SVB) het PGB. De zorgontvanger krijgt een aanspraak op de gelden bij de SVB. Dit heet ’trekkingsrecht’. De SVB betaalt vervolgens op verzoek van de bewindvoerder of mentor aan zorgverleners uit. Meer informatie over de veranderingen kunt u vinden op http://zorgkantoor.cz.nl/zorgkantoor. Bij een trekkingsrecht ligt het meer voor de hand dat het PGB door de mentor in plaats van de bewindvoerder wordt beheerd. De mentor is immers verantwoordelijk voor de inschakeling van de zorg en de controle of de zorgverlener de afspraken nakomt.

Indien door de bewindvoerder PGB-gelden worden beheerd dienen deze op een aparte rekening te worden ontvangen en dienen alle mutaties in verband met het PGB vanaf deze rekening plaats te vinden. Uit de rekening en verantwoording door de bewindvoerder aan de kantonrechter dient te blijken hoeveel PGB-gelden er zijn ontvangen en op welke bankrekening deze worden ontvangen. Verder dienen te worden overgelegd de verleningsbeschikkingen (waarin de bevoorschotting is geregeld) en de vaststellingsbeschikking (waarin de uiteindelijke aanspraak is vastgelegd). De rekening en verantwoording over het PGB dient te worden afgelegd aan het Zorgkantoor.

Indien de bewindvoerder en mentor samen het PGB beheren en verantwoorden, bestaat eenmaal recht op de beloning in verband met het beheer van een PGB voor hen gezamenlijk.

Het verbod om als bewindvoerder tevens direct betrokken of behandelend hulpverlener te zijn (artikel 1:435, zesde lid, aanhef en onder g, BW) geldt in beginsel alleen voor professionele zorgverleners en niet voor de situatie waarin een familiebewindvoerder ook zorg verleent in het kader van het PGB. Onder omstandigheden kan de combinatie van familiebewindvoerder en zorgverlener in het kader van het PGB onwenselijk zijn.

Het vermogen van de minderjarige, waaronder het PGB, valt niet onder het voor de ouder(s) ingestelde bewind. Het beheer van dit vermogen behoort dus niet tot de taak van de bewindvoerder. De bewindvoerder zal wel moeten bekijken of eventueel een nadere voorziening getroffen moet worden ter bescherming van het vermogen van de minderjarige en dient hierover de kantonrechter te berichten.

9. Voor beheershandelingen ten aanzien van de onder het bewind vallende goederen behoeft de bewindvoerder geen toestemming van de betrokkene of machtiging van de kantonrechter. Onder beheershandelingen worden verstaan: het conserveren, normaal exploiteren en doelmatig beleggen of herbeleggen van vermogen. Daaronder valt ook het wisselen van aandelen en obligaties. Het beleggen, herbeleggen en wisselen van aandelen en obligaties is slechts toegestaan binnen de grenzen van een defensief of zeer defensief beleggingsprofiel, waarbij mede acht wordt geslagen op de omvang van de spaarsaldi. Voor belegging volgens meer risicovolle profielen dient vooraf machtiging van de kantonrechter te worden gevraagd. Bij meer dan € 100.000,- aan liquide vermogen, dient de bewindvoerder zich in te spannen om het liquide vermogen te verdelen over rekeningen bij meerdere banken (niet vallend onder dezelfde vergunninghouder bij de DNB) die vallen onder de garantieregeling van de DNB, zodanig dat op de rekeningen bij banken van eenzelfde vergunninghouder te samen geen hoger bedrag staat dan € 100.000,-.

Bij belegging in staatsobligaties (staatsleningen) dient uitsluitend gekozen te worden voor landen met een AAA-rating. De bewindvoerder moet zich goed laten informeren over de directe en indirecte beheerskosten van een beleggingsportefeuille. Voorkomen dient te worden dat dubbele onkostenvergoedingen in rekening worden gebracht, zowel door het beleggingsfonds waarin wordt belegd, als door de vermogensbeheerder zelf. Voor de inschakeling van een vermogensbeheerder, waarvoor kosten verschuldigd zijn, dient voorafgaand machtiging van de kantonrechter te worden verkregen. Een overeenkomst met een vermogensbeheerder, waarbij deze ook – redelijke markt conforme – transactiekosten in rekening mag brengen, zonder beperking in het aantal transacties per jaar, is niet toegestaan. De bewindvoerder dient kennis te nemen van de aanbevelingen in de AFM “leidraad informatie over risicoprofielen” (zie website AFM).

10. Tijdens het bewind kan de betrokkene slechts met toestemming van de bewindvoerder beschikkingshandelingen verrichten. Omgekeerd behoeft de bewindvoerder, die de in artikel 1:441 BW genoemde beschikkingshandelingen wil verrichten, toestemming van de betrokkene of, indien deze daartoe niet in staat of weigerachtig is, machtiging van de kantonrechter. Bij de instelling van het bewind zal de kantonrechter zoveel mogelijk nagaan in hoeverre de betrokkene in staat is om zelf toestemming te geven voor bepaalde rechtshandelingen die anders slechts met machtiging van de kantonrechter kunnen worden verricht. Dat kan ook in de beschikking worden vermeld. Voor incidentele niet beheersmatige uitgaven tot € 1.500,– behoeft geen machtiging te worden gevraagd, tenzij de kantonrechter anders bepaalt. Onder uitgaven wordt in dit verband uitdrukkelijk niet verstaan: het uitlenen of schenken van geld. Voor een aantal met name genoemde handelingen eist artikel 1:441, tweede lid, BW voorafgaande toestemming van de betrokkene of, als deze daartoe niet in staat of weigerachtig is, machtiging van de kantonrechter. Het gaat dan vooral om koop en levering van goederen (zoals b.v. de aankoop van een caravan), die niet als een normale beheershandeling is te beschouwen (zoals het doen van boodschappen). Verder vallen onder deze bepaling: het aannemen van een making onder last of voorwaarde (zie hierna onder erfrecht), het lenen of uitlenen van geld en het aangaan van een vaststellingsovereenkomst. De kantonrechter kan de lijst van handelingen waarvoor voorafgaande machtiging is vereist, in een concreet bewind aanvullen. Op de voet van artikel 1:441 lid 2 onder f BW kan de kantonrechter ook beheershandelingen onder het regime van dat van beschikkingshandelingen brengen. Indien de betrokkene in staat is om toestemming te geven voor handelingen als hiervoor omschreven, dient de bewindvoerder bewijs van de toestemmingen voor concrete handelingen in het dossier te bewaren, zodat die naar aanleiding van de rekening en verantwoording kunnen worden overgelegd.

11. De bewindvoerder dient op te treden tegen schuldeisers die het bewind kennen dan wel hadden moeten kennen en die in strijd met het bepaalde in artikel 1:440 BW handelen.

12. Indien de kantonrechter bij het instellen van het bewind heeft geoordeeld dat de betrokkene in staat is zelf de rekening en verantwoording te begrijpen en beoordelen, dient de bewindvoerder de kantonrechter met bekwame spoed te informeren zodra hij reden heeft om te betwijfelen dat de betrokkene hiertoe nog langer in staat is. Dat geldt eveneens als de kantonrechter bij het instellen van het bewind heeft geoordeeld dat de betrokkene in staat is om zelf toestemming te geven aan de bewindvoerder voor bepaalde rechtshandelingen die anders slechts met machtiging van de kantonrechter kunnen worden verricht.

13. De bewindvoerder dient ingevolge artikel 1:446a BW telkens na verloop van vijf jaren, of zoveel eerder als de kantonrechter bepaalt, een verslag uit te brengen over het verloop van het bewind en met name over de vraag of het bewind dient voort te duren of dat een minder ver gaande voorziening, dan wel een verder strekkende voorziening aangewezen is. De kantonrechter zal daar bij de bewindvoerder op gezette tijden (minimaal één keer per vijf jaar) om vragen. In de bewinden, die voor 1 januari 2014 zijn uitgesproken, zal de eerste vijfjaarlijkse evaluatie uiterlijk op 1 januari 2019 moeten hebben plaatsgevonden. Van de bewindvoerder wordt verlangd dat die de kantonrechter terstond informeert op het moment dat de maatregel kan worden opgeheven.

14. Van het overlijden van de betrokkene dient de bewindvoerder zo spoedig mogelijk de kantonrechter in kennis te stellen. Met het overlijden van betrokkene is de taak van de bewindvoerder geëindigd (behoudens de hierna genoemde eindrekening en verantwoording). Het regelen van de uitvaart behoort niet tot de taak van de bewindvoerder.

15. Aan het einde van het bewind dient eindrekening en verantwoording te worden afgelegd De eindrekening en -verantwoording na overlijden van de betrokkene moet binnen vier maanden na overlijden worden afgelegd aan de erfgenamen ten overstaan van de kantonrechter. De erfgenamen of de executeur moeten de eindrekening en -verantwoording ondertekenen. Dat de ondertekenaars alle erfgenamen zijn, moet blijken uit de over te leggen verklaring van erfrecht. Als deze niet is overgelegd, is het aan de kantonrechter om te beslissen of deze alsnog moet worden opgevraagd. Bij ontbreken van handtekeningen van de erfgenamen of executeur zal onder omstandigheden de bewindvoerder na controle en goedkeuring ervan door de kantonrechter van zijn taak gekweten worden. Hiervan wordt bij brief aan de bewindvoerder mededeling gedaan. Uit het arrest van het Gerechtshof Amsterdam 26 april 2011 (ECLI:NL:GHAMS:2011:BR4751) volgt dat de erfgenamen geen aanspraak kunnen maken op een rekening en verantwoording over de gehele periode waarin de bewindvoerder het bewind heeft gevoerd. De in artikel 1:445 BW neergelegde verplichting van de bewindvoerder om rekening en verantwoording af te leggen over het door hem gevoerde bewind strekt namelijk alleen tot behartiging van het belang van de betrokkene. Indien betrokkene is overleden, is er geen sprake meer van een rechtens te beschermen belang van de betrokkene. De bevoegdheid van de betrokkene gaat na diens overlijden niet van rechtswege over op diens erfgenamen onder algemene titel. Op grond van het bepaalde in artikel 1:445, vierde lid, jo artikel 1:373, eerste lid, BW dient de bewindvoerder rekening en verantwoording af te leggen over het gevoerde bewind aan de erfgenamen. Gelet evenwel op het feit dat in artikel 1:445, eerste lid, BW reeds een jaarlijkse verantwoordingsplicht van de bewindvoerder jegens de betrokkene is opgenomen, moet deze verplichting worden geacht uitsluitend betrekking te hebben op de eindafrekening, en te bestaan in het afleggen van rekening en verantwoording over het laatste kalenderjaar tot aan het tijdstip in dat jaar waarop de betrokkene is overleden. Voor zover erfgenamen menen dat zij door de handelwijze van de bewindvoerder, in hun eigen vermogensrechtelijke belangen zijn geschaad en de bewindvoerder aansprakelijk is voor de door hen geleden schade, dienen zij de weg van de civielrechtelijke (dagvaardings)procedure te begaan.

Indien de erfgenamen niet bereid zijn de rekening en verantwoording op te nemen, kan de bewindvoerder de zogenaamde rekenprocedure van artikel 771 Rv volgen.

Op grond van artikel 1:374, tweede lid, BW kan de kantonrechter beslissen in geschillen die bij de aflegging van deze eind rekening en verantwoording mochten rijzen over deze afrekening.

16. Indien de bewindvoerder niet reageert op (herhaalde) verzoeken van de kantonrechter, van welke aard dan ook, volgt oproeping van de bewindvoerder voor verhoor en eventueel ontslag van de bewindvoerder.

17. De hiervoor genoemde verplichtingen van de bewindvoerder rusten, indien twee bewindvoerders zijn benoemd, op beide bewindvoerders afzonderlijk.

18. Indien de bewindvoerder weet of vermoedt dat vermogensbestanddelen, waarover hij het beheer heeft, afkomstig zijn van een misdrijf of gefinancierd zijn met door misdrijf verkregen geld, bestaat het gevaar dat de bewindvoerder zich schuldig zal maken aan het misdrijf “witwassen”. Zie artikel 420bis Wetboek van Strafrecht. De delictsomschrijving is ruim, wat betekent dat snel sprake zal zijn van overtreding van het verbod. De bewindvoerder dient daarom direct na de constatering dat het vermogen mogelijk afkomstig is van een misdrijf, dit te melden aan de toezichthoudende kantonrechter en de politie of het openbaar ministerie